Wanneer ik zin geef aan de nacht, moet ik wel ver heen zijn. Zelf doet zij vrij weinig, beweegt hooguit mee in het wiegen van de takken buiten. Ik weet al heel lang dat ik haar kleurloosheid niet kan evenaren – als ik de nacht in de ogen kijk, krijg ik inktzwart terug. Ik kan haar dus niet uitstaan, en wat ik niet snap, is dat donkerte haar drijft. Daarom teken ik vormen in haar als op ‘n beslagen ruit: trek strepen om een wereld daarachter terug te vinden (een smiley, huisje of een zon).
De vrouw die ik nu ben, bestond eerst niet, was een kind met oplichtende krullen dat te vroeg volwassen werd. Daarom is ze in mijn achterhoofd blijven hangen, met zwarte wimpers en klare ogen. “Open… dicht”, zo knipperen die vaker met me mee. En daarmee is zij vooral ’s nachts mijn tweede blik. Dat vind ik aardig, “Dánk je wel!”
Ook vannacht speuren we samen in het niets en knikkebollen weemoedig om verloren uren en wassende bleke wangen in de verre ochtend. Daarom troost ik haar heel even. Zo leunt ze in de kom ter hoogte van mijn oksel, zo kruip ik in haar armen om mij heen. Was ik toch nog even weg…
Onze blik was namelijk in een omgekeerde diepte die onstuimig deed, en als een slecht afgestelde verrekijker verdronken we dubbelop, turend in een zwarte zee die zomaar trok en sleurde, opwierp en weer trok en ons tenslotte meezoog in onzichtbaar gedoe. Daar voelde ik een zanderig geschuurde bodem. In het spaarzame licht van onze opflikkerende ogen, bleekten we op de tast gevonden voorwerpen simpelweg op tot korstige koffervissen, flauw schijnende lampiongarnalen en glazige zeepaardjes om de paniek te temperen. Sprieten, uitstulpingen en slierten ontrafelden we maar niet – ik snak naar adem, strek mijn hals… ’t kind, die tweede blik, is zomaar weg.
Ik zou trouwens de nachtelijke klus wat sneller hebben kunnen klaren als ik niet soms zo schrok van haar “Open… dicht!”-spelletje, en in het groeien van een ander licht, dat van de eerste ochtend, gedijt mijn ergernis (‘Los maar op, jij, los op! Als zout in water! En kom niet terug.’)
Want wanneer zij zin geeft aan mijn nacht, moet ze wel ver heen zijn. Zelf beweeg ik hooguit in wiegende koraalvertakkingen en krijg de ogen bijna niet meer open, droom toch nog even weg…
Ze heeft scharen om mijn hals en tentakeltjes die kriebelen. Haar ogen zien op sprieten meer dan ik. “LOS OP!” met de lippen op elkaar spreek ik haar toe, maar nee, ze slaat haar roze, kreeftenvingers voor mijn ogen, verknipt het schaarse licht en spookt in mijn achterhoofd. Mijn huid verstrakt ervan, zij tikt op mijn wang, mijn voorhoofd en mijn schedel – ik dreig te barsten. Moet hier weg.
Wanneer je zin geef aan de nacht, moet je wel ver heen zijn. Een tweede ochtend neemt de eerste over, een deken van zwaar water om mij heen. Alleen door als een vis op ’t droge te spartelen zal het me lukken om op te duiken, wat ik ook doe, wat ik ook doe, wat ik ook doe…
Nu zal er een kreeftje op de schurende bodem schuilen. Met ’t gewicht van water in haar nek. Ooit sterft het, leegt het zich, komt boven drijven als huls, als vondst voor opgewonden kinderen, hun vaders aan de hand, de moeders rommelend in een zanderige strandtas. Is zij nu weg?
Ik teken met mijn vingers in het zand, een smiley, huis of een zonnetje. Daarna wis ik alles uit.
Warme melk met een anijsblokje.
LikeLike
Slapeloosheid die met zijn beschrijving slapeloosheid teweegbrengt. Wel mooi om te lezen als je wakker bent wanneer iedereen slaapt..
Een goede nacht….
LikeLike
Dat is dan een lastig compliment 😉
LikeLike
Aangrijpend.
LikeLike
Geknield “Zandkunst” wissen.
Is als “Zonderhaak” vissen.
Genieten van “Watjedoet”.
Het niet behouden “Voorgoed”.
LikeLike